wachten op zonsondergang
Yolanda Entius fragment | in de pers | interview
 

 

 

Het verhaal

In het voorjaar van 2002 wordt Broekmeer getroffen door een ramp. De bus waarin de F’jes van de voetbalclub op weg zijn naar Italië schiet in de Alpen door de vangrail. Een van de jongetjes is dood. Wie precies is onbekend. Thuis in de voetbalkantine wachten de ouders op nieuws. Een van hen zal door het lot getroffen worden; dertien van hen zullen, vooralsnog, worden ontzien.

De gelukkigen is een roman over een zenuwslopende nacht, de aanloop ernaartoe (wie kwam er bijvoorbeeld op het onzalige idee de jongens op trainingskamp naar Italië te sturen?) en de nasleep ervan: de komst van Moira, die in dezelfde nacht verwekt wordt.

Ging het in Rakelings over het leven van een handjevol ontheemden in de stad; in De gelukkigen zijn we in Broekmeer, een polderdorpje dat door diezelfde stad is ingepalmd en omgetoverd tot een kalme buitenwijk voor welgestelde vaders en moeders; mensen die het ogenschijnlijk allemaal prima voor elkaar hebben.

Verschijningsdatum: 1 februari 2010
ISBN: 9789021437835

 

 

 

Gesprek met Miriam Evers (Querido) over De gelukkigen

Hoe is het idee voor dit boek ontstaan?

Aanleiding was een krantenknipsel. Over een bus met schoolkinderen die van de weg was geraakt. De ouders van de kinderen werden bij elkaar geroepen in het gymlokaal. Een van de kinderen was overleden, maar ze wisten niet wie het was. Aan de burgemeester de taak dat uit te zoeken, en vooral, toen eenmaal bekend was welk kind dood was, de ouders op de hoogte te brengen. Die hogedrukpan-situatie in het gymlokaal, de eenheid van tijd, plaats en handeling, dat gruwelijke wachten op het noodlot, dat in feite al heeft toegeslagen. Ik wist meteen dat daar een roman in zat, of, toen nog, een film of toneelstuk. Om het aantal personages te beperken maakte ik van een klas een voetbalteam. In de zomer van 2001 werkte ik aan het scenario van wat toen nog 1 van de 7 heette.  Ik weet nog goed dat ik op een dinsdagochtend achter mijn bureau zat en werd gebeld door een vriendin die me vertelde dat ik de televisie aan moest zetten omdat de derde wereldoorlog was uitgebroken. Het was 11 september. In de dagen daarna zag ik die radeloze mensen in de straten van New York,  op zoek naar hun (vermoedelijk omgekomen) geliefde. Die onzekerheid. Ik zag precies dat wat ik in mijn film wilde hebben.

Het verhaal van De gelukkigen komt ook al deels voor in de je debuutroman Rakelings. Kan je daar wat over vertellen?

In het eerste deel van Rakelings slaat Maria in paniek de argeloze Theo de hersens in. Hoewel er verzachtende omstandigheden zijn, houdt zij zichzelf volkomen verantwoordelijk voor haar daad.  Voor het tweede deel van de  roman zocht ik naar iemand die part noch deel heeft aan het noodlot dat hem treft. Ik moest meteen aan Douwe denken, de man die zijn zoon verliest bij het busongeluk. Het scenario had ik niet afgemaakt. Het beeld van die in onzekerheid verkerende mensen in de kantine begon teveel te lijken op de beelden die ik op televisie had gezien. Het blokkeerde mijn fantasie. Ik vond het materiaal bij nader inzien geschikter voor een binnenwereld en de taal die daar bij hoort (die van het denken, het magisch denken soms, het hopen, het bezweren, van stille beloftes maken en goede voornemens), dan voor film. Ik heb Douwe als het ware uitgeleend aan Rakelings, maar het verhaal van al die mensen in de kantine van de voetbalclub wilde ik nog steeds vertellen. Dat werd De gelukkigen.

Je boek is opgebouwd uit dertien hoofdstukken. Waarom heb je hiervoor gekozen?

Er zijn dertien hoofdpersonages, dertien ouders, die aan het zwaard van Damocles ontsnappen. Ik wilde vanuit elk van hen een verhaal schrijven. Een verhaal dat enerzijds over hen ging (hun leven, hun liefde, hun verlangen, hun onvermogen etc. ) en anderzijds  een onderdeel was, een hoofdstuk, van het grotere geheel: de roman over het busongeluk. Zoals al die individuen een gemeenschap vormen, zo vormen de hoofdstukken een roman die in grote lijnen over de dood van de een en de geboorte van een ander gaat. De afzonderlijke hoofdstukken zijn een momentopname in iemands leven, achterelkaar gezet stuwen ze de plot van de roman, die zich in de tijd ontwikkelt. Overigens heb ik een beetje gesmokkeld. Sofie en René krijgen ieder twee hoofdstukken waardoor het aantal op vijftien komt.

Kan je iets vertellen over de belangrijke thema's uit je boek?

Op het eerste plan is het een roman over het noodlot, over verlies, angst, onmacht en onzekerheid. Het noodlot treft willekeurig wie. Je hebt er geen invloed op. Dat is zo onverdraaglijk, dat je, tegen beter weten in, kunt gaan denken dat je het toch kunt beïnvloeden. Overigens is die gedachte minstens zo onverdraaglijk. Het merkwaardige feit deed zich voor, dat ik, als schrijver, als een schikgodin beschikte over het lot. Ik mocht, of liever gezegd moest, bepalen welk jongetje zou gaan sterven. Dat was een hele verantwoordelijkheid. Wie ik ook ‘koos’, telkens had ik het gevoel dat er sprake was van oorzaak en gevolg, dat de (zinloze) dood van het jongetje toch een (zinvolle) straf was voor de (vermeende) zonden van zijn ouders. Ik heb dan ook serieus overwogen om lootjes te gaan trekken.
Op het tweede plan gaat De gelukkigen, net als Rakelings, over onthechting. In Rakelings waren de personages vaak letterlijk hun huis kwijt; in De gelukkigen is dat subtieler. Iedereen is keurig onderdak, maar de zekerheid dat je op de juiste plek zit, ontbreekt. Daarom open ik De gelukkigen met Sofie die in Broekmeer komt wonen en eindig ik met Frank die eruit vertrekt.


fragment
 


23 augustus 2008

We staan in de rij, mijn zoon en ik, voor de tempel boven op de berg. Voetje voor voetje, millimeter voor millimeter gaan we vooruit. Bergop. We gaan langs olijfbomen en mimosa, cactussen en dorre distels, tot aan het hek. Een voor een worden we toegelaten, als auto`s in een volle parkeergarage: wat er aan de achterkant uit gaat mag er aan de voorkant weer in. In dit tempo gaat het uren duren, eer wij aan de beurt zijn. Maar ik heb de tijd. Ik kijk naar mijn zoon, mijn grote zoon: Stijn. Elke dag verbaas ik me erover hoe groot hij is geworden; een man al bijna. Ik was nog niet gewend geraakt aan het vlassige snorretje op zijn bovenlip, dat hij met een mengeling van trots en schaamte koesterde als de heraut van zijn volwassenheid, of het mocht er alweer af. Hij hoeft niets meer te bewijzen, niet op dat vlak.
Hij heeft een vriendinnetje, Hanneke, en het is voor vast, zegt hij, en ze dóén het ongetwijfeld, al wil ik daar als vader liever niet aan denken. Hij heeft bijna de leeftijd die ik had toen ik Sofie leerde kennen, zijn moeder. Hij heeft haar asblonde krullen, en mijn grijsblauwe ogen (eentje werkend, eentje lui) en lange, rappe benen die nog al eens in elkaar willen haken. Geen ramp (ze doen het tenminste, die benen van hem) maar wel heel onhandig, zeker als je van voetbal houdt. Het is hem in zijn jonge jaren op een cruciale penalty komen te staan. Schwalbe, vond de scheidsrechter, motorische dyslexie vond ik, maar de scheidsrechter kreeg gelijk. Afijn, een professionele carrière zat er niet in, maar hij heeft andere wegen gevonden. Een van die wegen heeft ons hier gebracht, naar de heilige tempel op de berg. Om mijn arm draag ik een ketting van viooltjes.
Stijns hoofd zit vol toekomstplannen, zijn glimlach is vol zorg om mij. En ik ben trots op hem, apetrots. Hij is het kostbaarste wat ik heb, en ik heb hem nog.
Bijna was ik hem kwijt geweest, ruim zes jaar geleden, bij een busongeluk in de bergen. Bijna. En door mijn toedoen. Niet door iemands handelen of falen, of door domme pech, maar door mijn schuld, door mijn eigen schuld.