Benito Benin en Fanny
Yolanda Entius fragment | in de pers
 

omslag Abdoel en AkilHet verhaal van Benito Benin en dat van Fanny

een tweeluik

In Het verhaal van Benito Benin sluit de eenzame Lieke vriendschap met Benito de slak. Benito, jongen en meisje ineen, is niet gelukkig met zichzelf en droomt ervan een eekhoorn te zijn of een vliegend hert. Ook Lieke lukt het niet – gepest om haar jongensachtigheid – haar draai in het leven vinden. Pas wanneer ze afscheid nemen voltrekt zich de metamorfose waarnaar zij op zoek was.
Fanny, in En dat van Fanny, verandert van iemand die het leven ternauwernood heeft leren beheersen in iemand die haar grip volledig verliest. In haar eenzaamheid heeft ze een obsessie ontwikkeld voor de beroemde Alma Hendriks, die zij minutieus in de gaten houdt. Wanneer ze Alma eindelijk in het echt ziet, blijkt Fanny zo veranderd dat contact onmogelijk is. Haar zus Joy doet alles wat ze kan om Fanny met beide benen op de grond te krijgen en neemt daarbij geleidelijk de rol van moeder aan.


fragment
  Eerlijk gezegd vond ik hem in die eerste uren van onze vriendschap een dramaqueen, hoewel ik dat woord toen nog niet kende. Om te beginnen had hij klachten over zijn naam: Benito Benin; waar sloeg dat op? Tja, ik wist het werkelijk niet. Als hij een gewone slak was geweest had hij van achteren misschien wel Slak geheten, en van voren Slovis, of Slovina. Maar omdat er meer aan de hand was, en omdat ik bij Slovis aan de Noorse held uit mijn geschiedenisboek moest denken, met helm, schild en knots, en bij Slovina aan een huisvrouw met een doekje om haar hoofd, werd het Benita, later Benito, want dat bekte beter. Maar als hij geholpen was met Willem, Willem de Wijngaardslak, of Hendrik, Hendrik de Helix promatia, dan vond ik dat best. Fronsend keek hij mij aan.
'Helix promatia,' legde ik uit, 'dat is Latijn voor de '
'Ja ja, dat weet ik ook wel.'
'Of gewoon Pim, kan ook, Pim Promatia, maar mij is dat te simpel.'
Simpel was het zeker, dat was hij met me eens, maar Benito Benin was dan wel weer meteen het andere uiterste. Konden we niet iets doen met wie hij nog moest worden?
Wie hij nog moest wórden?
'Je denkt toch niet dat dit het is?' Hij liet zijn kopje hangen, knikte zijn voelsprieten naar achteren, bekeek zichzelf, vouwde zich weer terug en keek me vragend aan. 'Nou?'
Ik slikte, want ik begreep hem wel. Hij was inderdaad nogal vormeloos en klef. Zelf zou ik daar ook niet gelukkig mee zijn. Maar wie was dat (gelukkig met zichzelf), een enkeling daargelaten, nu wel? Ik schaamde me ook weleens als ik in de spiegel keek, maar bij mij ging het nu juist om dingen die erbij waren gekomen en nooit meer weg zouden gaan, in plaats van dingen die nog moesten komen.
Benito kroop in en uit het aangevreten kropje sla dat ik op mijn bureau had gelegd. Hij vertelde me dat hij niet alleen graag vleugels wilde hebben en een dolk of zwaard, maar ook een vachtje. 'Iets zachts,' murmelde hij quasinonchalant. 'iets waar je graag een hand op legt.'
Voorzichtig legde ik mijn vinger op zijn schelp en streek eroverheen. Toen pakte ik hem op en legde hem aan mijn oor. 'Ik kan de zee horen,' loog ik en dacht aan het slakje waarover hij me had verteld: Louise van het bietenveld, met de jonge, bijna doorzichtige schelp.
'Als ik mijn ogen dichtdoe,' zei ik, 'zie ik een meermin voor me met lang blond haar en parelmoeren schubben.'
Ik verzon dat ter plekke, maar eenmaal gezegd zag ik haar daadwerkelijk. En waarom ook niet? Waarom zou Benito niet een meermin in zich dragen? Misschien had hij gelijk, en zou hij op een dag veranderen in een przewalskipaard of een paradijsvogel.
'Een zeemeermin?' klonk het van ver.
'Ja,' zei ik, 'dus kom maar weer tevoorschijn.'
Eerst kwamen zijn ogen, aarzelend, tastend. Ik had ze nog niet zo goed bekeken en nu zag ik dat het doorschijnende, witte bolletjes waren met een zwart puntje in het midden. Ze stonden op steeltjes zo groot als luciferhoutjes, of beter nog: een soort rubberen drumstokjes op zoek naar een trommeltje om op te slaan. Ze gingen alle kanten op en waren lenig als de benen van Maria die op balletles zat. Zoals zíj haar benen in de lucht kon gooien, en in en uit kon draaien, of hoe dat allemaal maar heten mocht. Ik was weleens naar een uitvoering geweest. Ik had haar zien dribbelen op het puntje van haar tenen, haar armen wijd, haar polsen los, haar lange hals gebogen. Zij was als heel klein meisje al een zwaan, echt waar, en ze was daar zichtbaar heel gelukkig mee. Zo kon het dus ook, had ik toen gedacht. Ik was een tikkeltje jaloers geweest, niet op Maria of die zwaan, maar op dat geluk, op die innerlijke tevredenheid die haar ogen deden stralen.
'Benito,' zei ik, 'wat vind je van Maria. Maria met de Mooie Ogen.'
'Maria met de Mooie Ogen? Bij wijze van naam?'
Ik knikte.
'Ze zien me aankomen. Ik heb helemaal geen mooie ogen.'
'Heus,' zei ik, 'je hebt prachtige ogen, ze staan alleen een beetje triest.'
'Echt?'
'Echt. Ze zijn heel mooi. Maria Met de Mooie ogen, dat wordt het.'
Ik zag het helemaal voor me en tekende zijn naam met een groots gebaar in de lucht, zodat hij het ook zou zien. Hij volgde mijn tekening met zijn dansende ogen.
'Of : Marie de Beauyeux, nog mooier misschien.'
'Marie de Beauyeux.' Hij leek er zowaar gelukkig mee: hij knikte en hield zich toen weer stil. 'Weet je,' zei hij, 'je hebt nu al zo vaak Benito tegen me gezegd, dat ik het ben geworden. Benito. Ik voel me daar toch het meest bij thuis.