Yolanda Entius | fragment| in de pers | |
Abdoel en Akil Zeventien zijn Doris en Nola als ze op zoek gaan naar een vriendin die met haar geliefde druiven plukt in de Franse Drôme. Ze hebben afgesproken in het café op een plein van een klein dorp. Daar aangekomen is het stel spoorloos. Wél zijn daar Abdoel en Akil. 'Ze zijn in de heuvels,' zegt Abdoel, 'aan het eind van de middag zullen ze wel terug zijn.' De mannen stellen voor om in de tussentijd gezamenlijk een bezoek te brengen aan het plaatselijk kasteel. Goedwillend als ze zijn, durven de meisjes niet hun gevoel te volgen. Ze zeggen 'ja' en gaan, op 't heetst van de dag als geen mens zich buiten waagt, met de mannen mee. Aboel en Akil is een subtiele roman over de gevolgen van dit 'ja' op hun vriendschap en hun leven. ISBN 9789028261907 Genomineerd Abdoel en Akil stond op de longlist van de ECI Literatuurprijs 2017 en de Libris Literatuur Prijs 2018. Beste boeken 2017 Aan het eind van het jaar zijn er de lijstjes. Wat waren de beste boeken van het jaar? Net zo irritant als het uitdelen van ballen en sterren. Maar als je er op voor komt, toch wel leuk natuurlijk. Abdoel en Akil staat op het lijstje van Joost de Vries van De Groene Amsterdammer. Dit is wat hij schrijft. en op het lijstje van Diewertje Mertens van Het Parool
|
fragment | |
Het geroezemoes verstomde toen ze de deur van L'Ancienne Poste openduwden. Het was er heerlijk koel. En toen hun ogen gewend waren aan het donker zagen ze dat de vrouw van de Tabac gelijk had gehad: aan de bar en rond de tafeltjes zaten alleen maar Noord-Afrikanen. Algerijnen, dacht ze toen nog. Later hoorde ze dat ze uit Tunesië kwamen. Eén voor één hielden ze op met waar ze mee bezig waren: drinken, roken, praten, kaarten. Beeld en geluid vielen stil. De mannen staarden hen met open monden aan. Het was alsof Doris en Nola in een western waren beland. Zij: de vreemdelingen die in een van God en iedereen verlaten oord waren terechtgekomen; dorstig, vermoeid, handen aan de heupen, dicht bij hun revolvers. De mannen, argwanend: wat doen die hier? Achter Doris en Nola de saloondeurtjes die piepend open en dicht zwaaiden. Maar dan stapt iemand uit de groep, hij geeft hun een hand. 'Abdoel,' zegt hij en hij vraagt of ze iets willen drinken. Hij gaat hen voor naar de bar en bestelt een sirop de menthe voor hen, met heel veel ijs. Zelf neemt hij een biertje en gebaart hun te gaan zitten. Langzaam komt er weer beweging in het café en gaat iedereen zijn gang. Af en toe kijkt iemand over zijn schouder, verbaasd dat ze zijn gebleven hoewel er verder geen vrouwen zijn, alleen maar mannen van een ander continent. Nola is trots dat ze niet bang meer is, niet heel erg tenminste, en dat is maar goed ook want ze zijn op zoek naar hun vrienden, en als ze ergens zouden weten waar ze zijn dan is dat hier, in L' Ancienne Poste. En ze zijn aardig voor hen, heel aardig. Ze krijgen muntsiroop, sigaretten. Abdoel vraagt naar hun doen en laten. Fatnassi, vraagt Nola, kent hij die? Abdoel denkt na. Fatnassi, het zegt hem niets. Ze laat hem het briefje van André zien. Hij kijkt er langdurig naar en schudt zijn hoofd. André en Gaby dan, vraagt ze, een man en een vrouw, ou plutôt fille (trots op haar plutôt dat er zo vlotjes uitkomt). Blanken, zegt ze bijna, zoals wij, maar net op tijd houdt ze zich in. Abdoel kijkt over zijn schouder. 'Akil,' roept hij. Een van de mannen maakt zich los uit het groepje in de hoek. Hij heeft een gouden kettinkje om zijn pols. Nagestaard door de anderen komt hij hun kant op. Abdoel zegt iets wat ze niet verstaat. Ze hoort vreemde klanken waarin ze af en toe het woord Fatnassi meent te herkennen. Akil, die een kop kleiner is dan Abdoel, schudt zijn hoofd, knikt, lacht, knikt. Laat zien, gebaart hij. Abdoel laat hem het briefje zien. Nu knikt Akil: Fatnassi, jawel, die kent hij wel. Ondertussen geeft Abdoel een teken aan de barman. Hij wil nog een rondje. Bier voor hem en Akil, en Doris en Nola, nog meer siroop? Niet een wijntje? Een wijntje op dit uur? Ze overleggen. Ach, eentje kan geen kwaad. Goed zo, glimlacht Abdoel, dit is Frankrijk. Ze proosten. 'Je le connais,' zegt Akil. Hij geeft hun het briefje terug. 'Fatnassi. Ils travaillent. Plus sud.' Hij gebaart richting muur. Verder naar het zuiden, in de heuvels. Het is te ingewikkeld om uit te leggen. 'Difficile. En voiture. Et moi, pas voiture.' Hij schudt zijn hoofd. 'Mais pas problème, maintenant...' Hij wijst op zijn horloge. 'Siesta, eux.' Hij wijst weer naar het zuiden en legt zijn hoofd te rusten in zijn hand. Ze slapen daar, in de heuvels, begrijpt Nola. En daarna gaan ze weer werken. En daarna feestvieren in Bollène. Hij weet het zeker. Iedereen gaat feestvieren in Bollène. En dan herinnert ze zich dat ze dat langs de kant van de weg op kartonnen borden heeft zien staan. St. Christophe Fête de Bollène. 'Vous venez d'ou?' vraagt Abdoel. 'Pays-Bas,' zegt Nola, 'Hollande.' 'Soeurs?' Ze schudden hun hoofden. 'Nous,' zegt Abdoel, hij slaat zijn arm om de schouders van Akil en trekt hem tegen zich aan als was hij zijn kleinere broertje, 'Tunesien. Tunesiens aiment la fête. Tu aimes la fête?' Ze knikken. 'Tu viens avec nous vers Bollène?' Aarzelend halen ze hun schouders op. 'On décide plus tard,' zegt Nola vastberaden. 'Et maintenant?' Nola schudt haar hoofd. Wat doen ze tot die tijd? 'Naar de camping,' mompelt ze, 'hun tent opzetten.' 'Camping? Ici?' De mannen lachen. En dan komt Abdoel met het voorstel om, in afwachting van de terugkeer van André en Gaby uit de heuvels, het kasteel te bezichtigen. Het is een van de mooiste van de streek. Ze zeggen ja. 'Oui…' En omdat Nola niet weet wat 'leuk' is in het Frans – jolie? nee toch? – zegt ze nog een keer ja. '… oui.' Tien minuten later steken ze samen met Abdoel en Akil de Place de la Republique over en worden ze, zo zal later blijken, van achter halfgesloten luiken nagestaard. Wat doen ze daar, die meisjes, zijn ze hun verstand verloren? |