Yolanda Entius - verhalen Halverwege Halfweg |Een laatbloeier | Twaalf verhalen over papier
Hoeveel strippen naar Calcutta? | Een fiets voor jezelf
 
  Hoeveel strippen naar Calcutta?

OP EEN BANKJE, ZOALS JE DAT BIJ EN BUSHALTE ZOU KUNNEN AANTREFFEN, ZIT WIES, EEN VROUW VAN EEN JAAR OF DERTIG, NAAST HAAR RUGZAKJE. ZE WACHT, KIJKT, DOET DE GHETTOBLASTER AAN.

STEM WIES
Ik ben net aangekomen in Calcutta. Ik ben met de bus gegaan. Die bus was zo'n oude, weet je wel, met van die bolle vormen en spiegeltjes enzo. Door het raam kon ik heel erg veel dingen zien. Ik zag hoe een vrouw haar kind op schoot nam, ze wroette tussen zijn haren, ze was denk ik op zoek naar luizen. En in de rivier stonden koeien, die door mannen werden gewassen. Even later zag ik dat de rijst geoogst werd. Zij was afgesneden en in de zon te drogen gelegd. De vrouwen sloegen nu de korrels eruit. Toen maakte we een stop met de bus. Er kwamen jongens en meisjes op ons af rennen. Ze wilden ons van alles verkopen: bananen, sinaasappels, manderijnen, pinda's, stukjes kokosnoot, gepofte mais, allemaal dingen van de streek. De meeste mensen kochten natuurlijk een blikje cola.
Lieve Pim, het zijn maar eerste indrukken. Ik moet erg wennen en ben benieuwd naar wat komen gaat. Ik mis je verschrikkelijk en zoen in gedachte het pigmentvlekje op je linkerheup...

WIES
Dat heb ik wel gedaan, hij heeft een heel lief moedervlekje, hier...

STEM WIES
Heel veel liefs, Wies.

WIES
Dat ben ik, Wies...

STEM WIES
P.s. Vergeet je niet een nieuw vlooienbandje voor de kat te kopen. Je merkt 't wel als ze gaat krabben en dan moet je het echt niet vergeten, want...
Nogmaals veel liefs Wies.

WIES
Dit is een bandje dat ik twee maanden geleden heb ingesproken voor mijn vriendje Pim.
Zogenaamd vanuit India.
Vandaar.
Eigenlijk hoor ik hier niet te zitten.
Ik hoor in het vliegtuig te zitten.
Ik hoor met vlucht IA 794 vanuit Dehli naar Schiphol te gaan. Ik ga wel naar Schiphol, maar niet met dat vliegtuig waarvan iedereen denkt dat ik erin zit.
Ik pak zo de bus.
Ik ben altijd bang dat ik te laat ben.
Het is nu drie maanden geleden dat ze me uitzwaaiden. Drie maanden geleden dat ik hier aankwam, aan de overkant dan... en Martien, een oude vriend van mijn moeder de hand schudde. Hij herkende me meteeen, terwijl hij me voor 't laatst als meisje van tien had gezien. Hij liep op me en zei: 'Jij bent Wies.' 'Ja', zei ik, ' dat ben ik en jij bent Martien.' 'Kijk' zei hij, 'Zie je dat groepje bomen daar in de verte, daar is 't, tien minuten lopen. Welkom.' En toen was 't stil.
Ik zag koeien.
Ik rook pasgemaaid gras. En in 't slootje was een fuut die onder dook en niet meer boven kwam, maar dat kan ook komen doordat ik niet goed oplette omdat ik zat te puzzelen op een uitleg. Martien wist natuurlijk helemaal niet waarom ik nu ineens drie maanden bij hem kwam logeren, maar hij vroeg niets. Hij liep met z'n handen in z'n zakken naast me. Pas toen we bij het huis aankwamen, verbrak hij de stilte. 'Je lijkt op je moeder.' zei hij. Dat zeggen er wel meer en ik geloof dat dat ook zo is, maar hij zei 't op een toon, waardoor ik voor 't eerst dacht: ja, ik lijk op haar, en toen vroeg ik me af of mijn moeder wel eens buiten Europa geweest was, maar ik wist het antwoord niet. Ik weet niet zo veel van haar.
Martien deed het tuinhekje open en vroeg of ik wel eens de ochtenddauw onder mijn voeten had gevoeld. 'Je moet's morgens voor zonsopgang opstaan en op je blote voeten een rondje om 't huis maken.' Zo'n huis is 't dus. Een huis waar je een rondje door het hoge gras kunt maken. Een huis met een achterdeur die altijd open staat, als het mooi weer is. Een huis met donkergroene kozijnen en oude stenen waar pissebedden en duizendpoten wonen. Ik was er stil van.

PAKT UIT HAAR RUGZAKJE VAKANTIE KIEKJES, KIJKT ERNAAR. GEEFT ER NA EEN TIJDJE EEN AAN HET PUBLIEK.

WIES
Kijk.
Martien zei: 'Je mag 't wel alvast proberen.' dat rondje. Dus dat heb ik gedaan. Ik heb m'n schoenen uit gedaan en heel voorzichtig liep ik over het gras om elk sprietje afzonderlijk te kunnen voelen, wat natuurlijk niet lukte, en toen kwam ik om het hoekje van de bijkeuken en toen zag ik de kastanjeboom en toen moest ik huilen. Ik weet niet waarom... De bolsters die op groene zee-egels leken. De donkerblauwe lucht erboven. De dansende bloemetjes aan de voet... Het was mooi, zo mooi dat het pijn deed, dat ik er bang van werd.
Ik heb dat vaak dat ik bang word van schoonheid omdat ik me moet onderwerpen aan iets. Aan iets dat volmaakt, meedogenloos en onzinnig is. Ik kan het dan ook maar inbeperkte hoeveelheden verdragen. Misschien is 't omdat ik mezelf altijd de vraag stel: Wàt als ik altijd aan de voet van deze mooie berg moest wonen? Wàt als de zilte wind uit zee, àltijd in m'n gezicht zou blazen? Zou ik de brandende zon onder die veel te blauwe hemel aankunnen?
Op een keer, Pim en ik, we reden door de Spaanse hoogvlakte. Pim zat aan het stuur. Ik keek door het raampje naar buiten. Ik zag de roodbruin omgeploegde velden. Geen wolkje, geen wind, één kale boom en wat mannen in de schaduw van een huis. Dus ik begin te fantaseren, dat ik een Spaanse echtgenote zou zijn, met zes kinderen en een man die me op het land en in het huis laat werken, die 's nachts hartstochtelijk met me vrijt, te ruw, een tikkeltje, misschien, maar we zouden naar de sterren kijken en vroeg weer opstaan om te werken. Zou ik bang zijn van het land als ik er van leefde?
Ik vraag aan Pim: 'Zou jij hier kunnen wonen?' en hij zegt: 'Waarom zou ik?' Ik hou m'n mond. Ik had hem willen vertellen over de grens, de grens van wat ik aankan.
Een bedelaar bijv. in een stinkende lawaaïge stad, kan ik niet aan. Dat wist ik zo zeker, toen ik op het vliegveld stond, drie maanden geleden. Stel je voor, dacht ik, stel 't je voor... Hij zit daar, zonder benen, op de stoep. De eerste keer heb je niet durven kijken. Je voelt je schuldig omdat je niks gegeven hebt, loopt terug,pakt je portemonnaie, kijkt in je portemannaie, alleen groot geld. Dus loop je door, naar de kiosk, op de hoek, je koopt een Engelse krant, weer ga je terug en dit keer geef je hem 10 rupees. Waarom 10?
Ik ben in de war, ik ben in de war omdat ik geen geheim voor hem kan verzinnen, waardoor zijn leven leefbaar zou zijn. Hoe kunnen hij en ik allebei mensen zijn, als ik me niks menselijks aan zijn bestaan voor kan stellen? Ik denk dat alle mensen, hoe treurig hun leven er ook uitziet, iets moeten hebben, een geheim, waardoor ze het volhouden. Als ik me daar niks bij voor kan stellen, raak ik in paniek.
Martien kwam naast me staan en zei dat ik de kastanje vanuit mijn kamer kon zien. Die eerste nacht heb ik lang wakker gelegen. Ik zag sterren en die leken zo dichtbij, zo echt, terwijl ik juist wist dat ze misschien al lang gedoofd waren. Het was de stilte. Thuis was ik gewend aan het getoeter van auto's en het gebral van dronken mannen op straat. Het is de stilte die de sterren dichterbij haalt. Er zijn hele kleine sterren, die je alleen kunt zien als je er niet echt naar kijkt. Je moet er zo'n beetje langs kijken, dan gaan ze in je ooghoek fonkelen... Met Pim heb ik ook zoiets, alleen als ik niet echt aan hem denk, zie ik hem voor me.
'Pim? Wie is Pim?' vroeg Martien toen we het slootje achter aan het baggeren waren. Pim is m'n vriendje, of liever was, het is uit, alleen hij weet 't nog niet. 'Hij is dus niet de ware.' vroeg Martien. Ik moest lachen om dat woord, maar had onmiddelijk spijt. Martien was gekwetst. 'Kijk', zei hij en wees op de bruidsluier, 'die heb ik voor je moeder geplant, vijfendertig jaar geleden.'
Mijn moeder was zijn ware liefde, alleen, mijn vader was 'm voor. Martien had te lang gewacht. Het huis en het land, hij had 't voor haar gekocht. Een ander is er nooit in gekomen, dat zou verraad zijn aan zijn onbeantwoorde liefde. 'Waar ging je nou eigenlijk naar toe?' vroeg Martien ineens. 'India', zei ik. 'Waarom India?'
Bijna een jaar geleden, met kerst, Pim en ik, we hebben wat mensen te eten, de vaste club: Nelleke en Fried, en Marjolijn. Ik ben in de keuken met het ijs bezig. Nelleke komt binnen. Of het me wel was opgevallen dat Pim de hele avond met Marjolijn had zitten smoezen. Nee. En of ik wel wist dat Pim nu, op dit moment, met Marjolijn op zijn atelier was om haar zijn werk te laten zien.
Pim schildert, grote, grijze figuren, heel somber... Hij vraagt altijd wat ik er van vind en dan zou ik willen zeggen dat ik het mooi vind, maar, ik weet 't niet...
Marjolijn wel, ze is beeldhouwster en zegt dingen over compositie enzo. Dus dat zei ik ook tegen Nelleke en toen zei Nelleke: 'Wies, wat ben jij toch naief. Zie je dan niet dat Pim er genoeg van heeft. Hij klaagt over je.' En toen liep ze de keuken uit. Ik naief. Dat zal best. Maar Pim, klagen over mij en dan nota bene tegen Nelleke aan wie hij een hekel heeft. Nee, dat wist ik niet.
Terug aan tafel zei Marjolijn: 'Wat ben je stil Wies.' En toen zei Pim: 'Ach, Wies is altijd zo stil.'
En dat is waar. Vaak heb ik niks te zeggen en dan hou ik mijn mond, terwijl ik weet dat dat niet normaal is. Ik weet dat als je niks te zeggen hebt, je kunt praten over een belangrijke film of over de nieuwste theorie over het ontstaan van ons zonnestelsel, maar dat kan ik niet. Bovendien hèb ik wel iets te zeggen, maar dat zijn dan weer dingen waar niks op terug te zeggen valt en dat levert allemaal pijnlijke situaties op. Eén keer schoot Pim zo verschrikkelijk uit zijn slof omdat ik had gezegd: 'Kijk, een koe.' 'Ja, dat is een koe Wies. Ik ben ook niet achterlijk.' Dus ben ik opgehouden dat soort dingen te zeggen.
'Ach Wies, Wies is altijd zo stil.' Pim lachte naar me en bracht een hapje bosbessenijs naar zijn mond. En die lach, die deugde niet. Die lach was meewarig, die lach verraadde dat hij een compleet, àf beeld van me had: "Wies is nu eenmaal een stille, ik ben er aan gewend geraakt en ach ja, misschien is ze wat aan de saaie kant, maar ze maakt bosbessenijs als geen ander." Nelleke had gelijk. Pim stond op het punt er vandoor te gaan, al wist hij dat zelf nog niet. Nee, dat zou hij pas merken als hij verliefd werd. Het erge was geloof ik, dat iedereen dat zag, behalve ik. Tot dan toe tenminste, want nu ging ik er wat aan doen. Ik zou het groots aanpakken. Ze zouden nog wel eens zien wie Wies eigenlijk is.
'Nog wat ijs, Wies?' 'Nee, dank je.' 'Het is anders erg lekker, zelfgemaakt?' vroeg Fried. Ik knikte en ik moest denken aan de rëunie van de middelbare school, waar ik Edith had ontmoet, stille Edith. Er was iets vreemds. Pas toen ik vertelde dat ik nog steeds in de zwakzinnigenzorg zat en dat Pim in de reclame was gegaan, vertelde zij hoe ze de halve wereld had afgereisd, en toen zag ik het. Het zat in haar ogen, die straalden dat Edith zich niet meer omver liet blazen.
Ondertussen stond de koffie op tafel en Marjolijn vroeg of wij nog wat van plan waren. 'Hoe bedoel je?' vroeg ik. 'Gaan jullie nog op wintersport ofzo?' 'Nee' zei Pim, 'Ik heb geen tijd.' En toen zei ik: 'Ik ga naar India.'... Pim verslikte zich in zijn koffie, Fried sloeg hem op de schouder, Nelleke keek naar Marjolijn en Marjolijn zei: 'India, dat lijkt me leuk.' 'Ja, mij ook.' zei ik en en ik dacht mijn hemel, wat heb ik gezegd. En ik begon een heel verhaal over de Himalaya die vanaf de Indiase kant zo geweldig moest zijn en de rituelen rond Vishnu waar ik niks van wist. Eigenlijk was ik al meteen de stille Wies niet meer. Ik kreeg er zelfs een beetje lol in al dat enthousiasme voor India op te brengen. Ik bedoel, ik had alles kunnen zeggen: Macao, Brazilïe, Borneo,Terschelling, maar ik had India gezegd.
Toen iedereen weg was, vroeg Pim of ik het meende. Ja natuurlijk, als ik vrij kon krijgen ging ik weg.
Dat was nog wel een klap. Het gemak waarmee ik er zomaar drie maanden tussenuit kon. Ik had me altijd een beetje onmisbaar gewaand op de afdeling. Maar nee hoor, geen probleem, ze konden zo iemand krijgen van het uitzendbureau. Oef, wat heb ik me in de dingen vergist. Ik schaam me dood, nee, ik schaam me niet, niet meer.
Straks op Schiphol... Ze zullen er allemaal staan, zoals ze er stonden toen ik weg ging... Nelleke en Fried, en Marjolijn, en Pim... Kijk een spin.
Dus, ik heb reisboeken gekocht, ticket, prikken gehaald. En toen kwam de dag dat ik weg ging, het moment van de laatste zoen en het nog één keer omkijken...
En daar sta ik, in de rij voor de slurf van het vliegtuig. En achter me staat zo'n oude hip of yogi, me zo verschrikkelijk in m'n knieholtes te duwen dat ik ontplof. Of hij soms denkt dat ie met dat zenuwachtige gedoe eerder in Poona zal zijn. Nou wat mij betreft kan ie voor gaan. Ik hoef sowieso niet naar dat klereland. Iedereen kijkt me aan, de stewardess grijpt naar haar hoedje en ik, ik ben opgelucht: Het is eruit. Opeens wist ik zo zeker dat ik volstrekt ongelukkig zou worden van India. Wies, dacht ik, dit is niet goed voor jou; niet goed, niet doen. Weglopen, ermee ophouden, nu, voor 't te laat is.
Het gaat er niet om dat ik niet van reizen hou hoor, of van vliegen. Maar je moet 't niet combineren, dat is nietgezond. Vliegen op zichzelf is geweldig. En reizen ook. Want hij heeft wel gelijk hoor, de reiziger die zegt dat de mens onrustig is omdat ie oorspronkelijk een nomadenbestaan leidde, maar dan denk ik ,ja ho wacht eens even, maar dan zonder zo'n stapel traveler-cheques en geleidelijk, te voet.
Ik bedoel, voordat India India is... is Duitsland Duitsland, Oostenrijk Oostenrijk, Joegoslavïe ... Griekenland, Turkije en dan begint het toch allemaal echt heel erg anders te worden, Irak, Iran, Afghanistan, Pakistan en dan pas India. Dat zit er dus allemaal tussen. Langzaam verandert het klimaat, het landschap, het boek of de boeken waarin staat hoe je leven moet. Om dat allemaal te begrijpen... Ik vind het thuis al moeilijk genoeg om de mensen en de dingen te begrijpen.
Ik denk dat er mensen zijn die kunnen reizen, zonder dat ze kunnen reizen. Het kan dwz: Het geld is er, het vliegtuig om ze weg te brengen, het hotel om ze op te vangen, het ministerie van toerisme om ze te begeleiden, de verveling is er om het avontuur te willen... Het lijkt vrijheid omdat de mogelijkheden er zijn, maar ik denk dat het al gauw een dwang wordt omdat je van die vrijheid gebruik moét maken.
Ik ook, ik heb dat ook. Soms zit ik thuis op de bank. Ik bedenk me dat ik naar de film kan en hop, meteen moét ik naar de film. Zóóó'n ladder en ik kan niet kiezen. Uiteindelijk beland ik in de enige film die nog niet begonnen was, of ik 'm nou wou zien of niet. En dan, op zulk soort momenten, zou ik willen dat ik in een andere tijd geboren was. Het is dat ik niet in god geloof en gek ben op mannen, anders zou ik in een klooster gaan. En nu wil ik even m'n mond houden...

STILTE. ZET MUZIEK OP, BIJV. SPAANSE MET VEEL CORAZON. EEN NIET TE STUITEN BEHOEFTE MEE TE BEWEGEN DIE ZE MET MATIG SUCCES ONDER CONTROLE HOUDT.
ABRUBT DOET ZE DE MUZIEK WEER AF.

WIES
Martien, dat was de eerste die in me opkwam. Ik denk omdat hij me kent zonder me te kennen, hij had me immers 20 jaar niet gezien.
Voor ik naar hem toe ging, ben ik nog even langs huis gegaan. Ik stond aan de overkant van de straat. Pim stond voor het raam, te bellen. Hij ging met z'n hand door z'n haar, zoals ik dat zo goed van hem ken...
Martien zei dat het niet hoefde, maar als ik wou dan kon ik meehelpen in de tuin. Nou, dat wou ik wel en al snel deed ik de hele moestuin in m'n eentje en zorgde voor de beesten.
We staan 's morgens gelijk op en na het ontbijt gaan we allebei onze eigen gang. Om half één heeft Martien het eten op tafel. 's Avonds na het brood, maken we vaak nog een wandeling. Voor mij is dat het hoogtepunt van de dag. Het moment waarop de wind is gaan liggen, de zon onder is, de nachtvogels beginnen te fluiten en je vanzelf iets zachter gaat praten. Vaak over niks omdat het prettig is elkaars stem te horen, soms over de zin van het leven ofzo, of over de buurvrouw, Anneke. Ik ben bevriend met haar geraakt. Ik heb haar van de hoogvlakte verteld. Nu zit ze op een cursus Spaans en wil ontzettend graag een keer naar Spanje. Maar ja, ze kan natruurlijk niet weg van de boerderij.
En de ochtend, de vroege ochtend, die is ook favoriet, want ik doe het hoor, elke ochtend, op mijn blote voeten een rondje door het gras, zelfs als het gevroren heeft.
Soms word ik een beetje treurig als ik aan de toekomst denk. Het zal niet makkelijk zijn, daar ben ik me goed van bewust. Wat ik al zei, het klooster wordt niks, ik ben nu eenmaal niet geschapen voor het celibaat. En ik kan nog wel een tijdje hier blijven, bij Martien, maar toch niet voor altijd. Martien doet erg zijn best om me het gevoel te geven dat ik onmisbaar ben, omdat hij weet dat ik dat prettig vind, maar het is natuurlijk niet waar. Op de tuin is niet veel meer te doen. Trouwens voor ik hier kwam, kon hij het werk gemakkelijk in zijn eentje aan. En hij blijft iemand die alleen moet zijn. Soms verdwijnt ie helemaal in zijn gedachtes, dan is hij zo ver weg... Dan moet ik altijd aan de schilderijen van Pim denken. Die grote grijze figuren. Zo treurig en teder... Mooi? Ja... Ja... toch wel...Ik zal Pim zeggen dat ze mooi zijn.
Wies is altijd zo stil... Pim was stil toen ik weg ging... En als Martien stil is... Misschien denkt hij dan aan mijn moeder. Hij heeft haar fotootje van de schoorsteenmantel gehaald. Ach ja, die foto.

HAALT FOTO TERUG BIJ PUBLIEK

WIES
Ik wil dat ze het begrijpen.